Hoe creëer je een conceptueel model voor je scriptie?
Een visualisatie tool van een systeem van concepten en hoe zij samenhangen
Vaak zie je in de instructies van je onderwijsinstelling staan dat het theoretisch kader van je scriptie moet worden voorzien van een conceptueel model (conceptual model). Dit model is afgeleid van een conceptueel raamwerk (conceptual framework) wat het perspectief beschrijft waarin het onderzoek moet worden geïnterpreteerd. Het is een tool van een systeem van concepten en hoe zij samenhangen. Daarom heeft een conceptueel model meer een beschrijvend karakter. Het wordt ook wel een conceptueel diagram of onderzoekmodel genoemd. Het doel van een conceptueel model (onderzoekmodel) is dat het de onderlinge relaties tussen de theoretische concepten illustreert. Deze visuele weergave van het theoretische model is een hulpmiddel om de afhankelijkheden (causaal model) van de theoretische constructen weer te geven.
Waar lopen studenten nu vaak tegenaan?
Veel studenten ervaren het creëren van een conceptueel model als abstract en theoretisch. Als gevolg hebben studenten de neiging om (veel) andere variabelen op te nemen in het model. Daarom is het belangrijk de essentiële theoretische constructen in het model op te nemen en niet te snel deze constructen te operationaliseren in operationele variabelen. Het operationeel model is een afgeleide van het conceptueel model en wordt behandeld in de methodologie.
Theoretisch concept
Voordat we verder in het conceptueel model duiden is het belangrijk om duidelijkheid te verschaffen wat we nu beschouwen als een theoretisch concept. Zoals de term al aan geeft is het een concept gebaseerd op theorie (Bryman & Bell, 2007; Burian, 1985, pp. 2-3). Daarom vloeit een theoretisch concept voort uit de theorie die je gebruikt en moet ook geïnterpreteerd worden binnen de kaders van die theorie (Bryman & Bell, 2007, pp. 157-158).
De basis voor het conceptueel model bevindt zich in het theoretisch kader
Volgens Sutton and Staw (1995) bestaat een goed theoretisch kader niet alleen uit referenties maar is het ook belangrijk om de concepten en hun relaties goed te onderbouwen. Daarnaast is het ook belangrijk om een logische onderbouwde causale verklaring te geven hoe en waarom de concepten en hun relaties optreden. Hierbij gaan zij er van uit dat de argumenten zo geformuleerd zijn dat een lezer de argumenten kan begrijpen zonder dat hij/zij de referenties moet raadplegen. Het gebruik van empirische resultaten en/of afbeeldingen onderbouwd natuurlijk de hypothese maar zijn op zichzelf geen theorie. Daarom moeten de empirische resultaten en hypothese worden ondersteund worden door logische onderbouwde causale redeneringen hoe en waarom die empirische resultaten in het verleden en de toekomst optreden. Kortom, een theoretisch kader is de basis voor het conceptueel model waarbij de onderliggende aard van de causale relaties worden toegelicht.
Geïnteresseerd in onze andere Tips? >>
De verschillen tussen een concept en construct.
De termen “concept” en “construct” worden vaak door elkaar heen gebruik en het kan daardoor lijken dat dit uitwisselbare begrippen zijn. Daarom zullen we eerst even de verschillen en overeenkomsten van de termen “concept” en “construct” toelichten.
Wat is een concept?
Volgens Viswanathan (2005, pp. 2-3) een concept is “theoretisch” idee waar een bepaalde consensus over bestaat. Denk hierbij bijvoorbeeld aan klanttevredenheid of de prestaties van de aandelenmarkt. Deze concepten zijn vaak niet direct meetbaar en er zijn meestal verschillende metingen mogelijk. Kortom, er zit een verschil tussen theoretiseren over een bepaald idee/concept en het meten van dat idee/concept. Volgens Viswanathan (2005, pp. 2-3) in een definitie van een concept doorgaans gebaseerd op de beschrijving van andere concepten (nomologisch netwerk) (Kerlinger, 1973; Nunnally, 1994).
Wat is een construct?
Een construct is een concept dat is ontworpen voor de wetenschap (Viswanathan, 2005, pp. 2-3). Een construct in tegenstelling tot een concept is aanzienlijk nauwkeuriger gedefinieerd, toegelicht en onderbouwd wat het betekent. Daarnaast is een construct zo gedefinieerd zodat het in verhouding kan worden geplaatst met de bestaande literatuur. Hier ontstaat de complexiteit, als namelijk een construct zo scherp wordt gedefinieerd dat het direct geoperationaliseerd kan worden, dan is vanwege de specificiteit de mogelijkheden om generaliseerbare theorie te ontwikkelen beperkt. Hier ben je dus aan het balanceren tussen de specificiteit en de generalisatie van je constructen. Een construct moet dus aan aanzienlijk strengere eisen voldoen. Het artikel van MacKenzie, Podsakoff, and Podsakoff (2011) laat zien hoe je een construct kan creëren, maar ook tegen welke complexiteiten je dan aanloopt.
De eisen aan een theoretisch construct
MacKenzie et al. (2011) omschrijven vier eisen voor het valideren van de validiteit van een theoretisch construct. De eerste eis is, een theoretisch construct of concept moet nauwkeurig worden omschreven om duidelijk te maken wat het wel en niet is. Vervolgens is de tweede eis, het moet in voldoende mate de multidimensionale aard van het construct dekken. Ten derde, het moet onderscheidbaar zijn van andere constructen (discriminant validity). Ten slot, de relaties van het construct met andere constructen is gedefinieerd (construct validity/ nomological validity). Hierdoor kan het conceptueel model pas worden gepresenteerd nadat de theorie (nomologisch netwerk) en de theoretische concepten zijn uitgelegd en toegelicht in het theoretisch kader.
Nomologisch netwerk
Cronbach and Meehl (1955, p. 290) definiëren een nomologisch netwerk als “to “make clear what something is” means to set forth the laws in which it occurs. We shall refer to the interlocking system of laws which constitute a theory as a nomological network.”. Met andere woorden een nomologisch netwerk omschrijft de relaties met andere constructen waardoor een concept onderdeel wordt van de theorie (MacKenzie et al., 2011). Een voorbeeld van de toepassing van een nomologisch netwerk is onder ander te vinden in de studie van (Goldsmith, Flynn, & Goldsmith, 2003), Sambamurthy, Bharadwaj, and Grover (2003) en Agarwal and Karahanna (2000). In het kader van bovenstaande beschrijving kan je het nomologisch netwerk dus beschouwen als een specificatie van het conceptueel model. Het artikel van Rudolph, Kooij, Rauvola, and Zacher (2018) geeft een illustratie hoe je een conceptueel model en nomologisch model kan integreren.
Hoe bouw je een conceptueel model?
Nadat je het theoretisch kader hebt opgesteld en je hypotheses hebt geformuleerd kan je beginnen met het creëren van je conceptueel model. Het conceptueel model is dus een visuele weergaven van de onderlinge relaties tussen je concepten. In een conceptueel model heb je drie basis relaties die in verschillende samenstellingen kunnen worden gebruikt. De drie basis relaties zijn de directe relatie, modererende (interactie-effect) relatie en een mediërende (interveniërende) relatie. Deze drie relaties hebben verschillende theoretische uitgangspunten. Daarom zullen we theoretische uitgangspunten bij de verschillende relaties bespreken.
Conceptueel model: Wat is een direct relatie?
In de directe relatie beïnvloed een onafhankelijke variabele (oorzaak) een afhankelijke variabele (gevolg). Als gedachte-experiment moet je je voorstellen dat een verandering in de onafhankelijke variabele en verandering in de afhankelijke variabele veroorzaakt. We gebruiken als een symbool een pijl met aan een kant de punt (unidirectionele pijl). Bijvoorbeeld, het indrukken van een gaspedaal in de auto zorgt ervoor dat de snelheid van de auto toeneemt. Kortom, het indrukken van het gaspedaal is de verandering in te stand van het gaspedaal, dus de onafhankelijke variabele. Het toenemen van de snelheid van de auto is de verandering in de afhankelijke variabele. Als het gaspedaal niet (verder) wordt ingedrukt zal de snelheid van de auto niet veranderen. In lijn met voorgaande kan beargumenteerd worden dat het indrukken (veranderen) van het rempedaal zorgt voor een afname van de snelheid. Ter illustratie van deze directe relaties zie je hieronder een voorbeeld conceptueel model afgebeeld.
Conceptueel model: Wat is een directe associatie?
Als je geen oorzaak-gevolg relatie kan vaststellen, maar wel weet dat er een onderlinge beïnvloeding is tussen twee variabelen, dan spreken we van een associatie. Een associatie is bijvoorbeeld als zowel variabele A als variabele B groter/kleiner worden, of variabele A wordt groter en variabele B wordt kleiner. Maar, of de verandering in variabele A de verandering in variabele B veroorzaakt of vis versa is onbekend. Theoretisch zou er ook nog een variabele C kunnen zijn die zowel variabele A als variabele B beïnvloed. We gebruiken als een symbool een bi-directionele pijl, lijn met aan beide kanten een pijl. Ter illustratie van deze associaties zie je hieronder een voorbeeld conceptueel model afgebeeld.
De complexere basis relaties van het conceptueel model
Naast de direct relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele zijn er nog meer relaties die je kan gebruiken in het conceptueel model. Afhankelijk van de gebruikte literatuur (theoretische modellen) kan je je conceptuele model uitbreiden moderende variabelen, mediërende variabele en/of controle variabelen.
Kijk ook eens op onze TIPs pagina als je op zoek bent naar informatie over de uitgangspunten van een regressieanalyse.
Wil je hulp bij het gebruik van deze tool, of scriptiebegeleiding bij je regressieanalyse, stel dan vrijblijvend je vraag via WhatsApp of vul ons Contactformulier in.
Ben je benieuwd wat onze scriptiebegeleiding (scriptiehulp) je kost? Neem dan een kijkje op onze tarievenpagina via onderstaande button!
Wat kost scriptiebegeleiding? >>
Literatuurlijst:
- Agarwal, R., & Karahanna, E. (2000). Time Flies When You’re Having Fun: Cognitive Absorption and Beliefs about Information Technology Usage. MIS Quarterly, 24(4), 665-694. doi:10.2307/3250951
- Bryman, A., & Bell, E. (2007). Business Research Methods (2 ed.). Oxford: Oxford University Press.
- Burian, R. M. (1985). On conceptual change in biology: The case of the gene. In D. J. Depew & B. H. Weber (Eds.), Evolution at a crossroads. Cambridge, Massachusetts: MIT Press.
- Cronbach, L. J., & Meehl, P. E. (1955). Construct validity in psychological tests. Psychological Bulletin, 52(4), 281-302. doi:10.1037/h0040957
- Goldsmith, R. E., Flynn, L. R., & Goldsmith, E. B. (2003). Innovative Consumers and Market Mavens. Journal of Marketing Theory and Practice, 11(4), 54-65. doi:10.1080/10696679.2003.11658508
- Kerlinger, F. N. (1973). Constructs, variables, and definitions. In Foundations of behavioral research (3 ed., pp. 26-44). New York: Holt, Rinehart & Winston.
- MacKenzie, S. B., Podsakoff, P. M., & Podsakoff, N. P. (2011). Construct Measurement and Validation Procedures in MIS and Behavioral Research: Integrating New and Existing Techniques. MIS Quarterly, 35(2), 293-334. doi:10.2307/23044045
- Nunnally, J. C. (1994). Psychometric theory (2 ed.). New York: McGraw-Hill.
- Rudolph, C. W., Kooij, D. T. A. M., Rauvola, R. S., & Zacher, H. (2018). Occupational future time perspective: A meta-analysis of antecedents and outcomes. Journal of Organizational Behavior, 39(2), 229-248. doi:10.1002/job.2264
- Sambamurthy, V., Bharadwaj, A., & Grover, V. (2003). Shaping Agility through Digital Options: Reconceptualizing the Role of Information Technology in Contemporary Firms. MIS Quarterly, 27(2), 237-263. doi:10.2307/30036530
- Sutton, R. I., & Staw, B. M. (1995). What Theory is Not. Administrative Science Quarterly, 40(3), 371-384. doi:10.2307/2393788
- Viswanathan, M. (2005). Measurement Error and Research Design. Thousand Oaks, CA: SAGE Publications.